14 feb Uitspraak Hoge Raad: uitzendovereenkomst eindigt niet zonder meer bij ziekte.
Is een cao-bepaling die inhoudt dat een uitzendovereenkomst zonder meer eindigt in geval van ziekte van de uitzendkracht rechtsgeldig? ‘Nee’, zegt de Hoge Raad. De in de CAO vastgelegede fictie is niet rechtsgeldig; de uitzendovereenkomst met uitzendbeding eindigt niet automatisch bij ziekte. De inlener moet actief de opdracht beëindigen.
De Hoge Raad heeft op 17 maart jl. uitspraak gedaan over een zaak die de gemoederen in de uitzendbranche al enige tijd bezighoudt.
De feiten
Marita Hoogeveen (Köster Advocaten) zette de feiten in deze zaak in eerdere publicatie van Flexmarkt al eens op een rij:
Een uitzendkracht van Uitzendbureau Solutions met een uitzendovereenkomst fase 1-2 met uitzendbeding raakte na een arbeidsongeval arbeidsongeschikt. Het uitzendbureau beriep zich op het einde van de uitzendovereenkomst conform de cao. In de betreffende cao-bepaling (nu artikel 15 lid 1 van zowel de NBBU- als de ABU-cao) staat dat in het geval van arbeidsongeschiktheid de uitzendovereenkomst met uitzendbeding direct na de ziekmelding wordt geacht met onmiddellijke ingang te zijn beëindigd op verzoek van de opdrachtgever. Dit wordt wel de ‘fictie’ genoemd: de fictie dat de inlener in het geval van ziekte van de uitzendkracht de terbeschikkingstelling ‘toch wel zou beëindigen’ en dat daarom bij ziekte de uitzendovereenkomst met uitzendbeding altijd automatisch eindigt.
Lees ook: Uitzendbeding ziek = einde uitzendovereenkomst?
Oordeel Hoge Raad
Het Hof Den Haag oordeelde dat het beroep van Solutions op automatische einde vanwege het uitzendbeding bij ziekte niet rechtsgeldig is, want in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte. Solutions heeft zich vervolgens tot de Hoge Raad gewend. Hoewel het uitzendbureau het cassatieberoep heeft ingetrokken, vond de Hoge Raad het toch nodig uitspraak te doen in het belang van de rechtsontwikkeling.
Het oordeel van de Hoge Raad luidt nu: ‘De Hoge Raad oordeelt dat het uitzendbeding ook in geval van ziekte van de uitzendkracht tot beëindiging van de uitzendovereenkomst kan leiden. Dat is niet in strijd met het wettelijke ontslagverbod bij ziekte. Wel is in dat geval vereist dat de inlener daadwerkelijk een verzoek tot beëindiging van de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht doet. Het gedeelte van de cao-bepaling dat inhoudt dat de terbeschikkingstelling in geval van ziekmelding geacht wordt te zijn beëindigd op verzoek van de inlener, is daarom volgens de Hoge Raad niet geldig. Deze koppeling van het einde van de uitzendovereenkomst aan een fictief verzoek van de inlener tot beëindiging van de terbeschikkingstelling, doet afbreuk aan de rechtspositie van de uitzendkracht en is daarom niet toelaatbaar.’
Reactie ABU en NBBU
De fictie in de bepaling in de Cao voor uitzendkrachten over onmiddellijke beëindiging van de uitzendovereenkomst met uitzendbeding bij ziekte is niet rechtsgeldig, zo vat de ABU de uitspraak van de Hoge Raad samen. ABU-directeur Jurriën Koops reageert: “De Hoge Raad schept helderheid en ondersteunt de cao-afspraken die sociale partners en werkgevers met elkaar maakten. Zij spraken af dat per 1 juli a.s. de fictie er uitgaat en zieke uitzendkrachten loon doorbetaald krijgen tot de einddatum van hun uitzendovereenkomst.”
Ook de NBBU wijst er op dat in de nieuwe CAO-afspraken (per 1 juli 2023) de zogenoemde fictie niet meer is opgenomen.
Beide werkgeversorganisaties laten weten snel met het UWV in gesprek te gaan over de uitwerking van de uitspraak van de Hoge Raad.